C jaar

Deze site is een tijdelijke oplossing om de preken van Marcel bereikbaar te maken. Klik op een link, om de desbetreffende preek te lezen. Sorry, de opmaak van de preken is nog niet overal in orde.
Indien u de preek op een klein scherm wil lezen, komt de preek niet naast, maar onder de reeks linken. U zal dus naar beneden moeten scrollen.

GOEDE VRIJDAG 2012

 

 

Zusters en broeders,

 

I           1.  Op deze manier is het NIET begonnen: Een kruis, een kruisafbeelding, een kruis met een mens er op vastgespijkerd - die afbeeldingen waren er niet in het begin. Zolang er gekruisigd werd, haalde niemand het blijkbaar in zijn hoofd om zoiets af te beelden. Uit de eerste eeuwen van het christendom zijn er ons van de Christus aan het kruis geen afbeeldingen overgeleverd. Ze werden waarschijnlijk niet gemaakt, in geen 200 tot 300 jaar. Te gruwelijk, te vernederend. Het kruis en de gekruisigde zijn wel verkondigd, dat zijn ze van in het begin, maar afgebeeld zijn ze niet. In het raam van het christendom is dit de 1e fase in de geschiedenis van het kruis. Het kruis van Christus kent een beeldloos begin.

2.  De tweede fase begint ten vroegste in de 3e-4e eeuw. Je vindt het kruis dan op grafmonumenten, zegels, ringen en sieraden. Eén van de vroegste afbeeldingen van de gekruisigde Christus tref je aan op een kerkdeur van de Santa Sabina in Rome, uit om en nabij 432. (1) In de eeuwen daarna wordt de schade ingehaald. Er verschijnen dan kruisen in alle mogelijke vormen, op alle mogelijke plaatsen, in kunst en in kitsch en in alle variaties daar tussen in. Romaanse kruisen, gotische kruisen, kruisen van renaissance en barok. En kruisen uit de moderne periode. Van één van die moderne afbeeldingen van de gekruisigde zie je hier elk jaar een kopie, op Goede Vrijdag. Kruisen als gebaar, als kruisteken, kruisen om de hals gedragen, een kruis op een graf. Kruisen in huis of op school, kruisen op de toren van de kerk. Het kruis als sieraad, soms ook als herkenningsteken.

Dat is de 2e fase in de geschiedenis van het kruis.

3.  Het is niet onmogelijk dat we nu naar een derde fase toe gaan.

In de voorbije periode waren de kruisbeelden vanzelfsprekend geworden in onze cultuur. Ze waren overal, je kon er over struikelen. Dat was overigens niet het geval, men merkte ze nauwelijks meer op .Maar nu lijkt er een generatie aan te treden die zich er aan ergert. Kruisen die staan op plaatsen die aan gelovigen en niet-gelovigen gemeenschappelijk zijn worden aangevoeld als een vorm van inpalmen, van koloniseren. Vaak gaat het dan niet eens zozeer om het kruis zelf, als wel om degenen die daar achter staan, of van wie men vindt dat ze van die kruisen gebruik maken om hun visie op mens en wereld op te dringen. Het is niet uitgesloten dat kruisen samen met het christelijk geloof, zullen worden verwezen naar het private domein.

Dat zou dan de 3e fase in de geschiedenis van het kruis kunnen zijn.

 

II.         Behalve deze geschiedenis, en naast deze geschiedenis, heeft er zich altijd al, van meet af aan, een heel andere geschiedenis van het kruis ontplooid. Een geschiedenis van het kruis die veel individueler is.

Een geschiedenis waarin het kruis niet buiten iemands leven blijft staan, maar dat individuele leven zelf binnenkomt, op momenten waarop gelovigen iets als een kruisiging ervaren in hun eigen leven.

Van die mensen was Felix de Boeck er één. (1898-1995)

Weet u wat dat is,een kind verliezen? Bij de familie De Boeck wisten ze het.

Die hadden het meegemaakt. Vier keer. Vier keer diezelfde weg gegaan. Naar het kerkhof toe, en van dat kerkhof naar huis terug. Naar dat huis waar voortaan een plaats leeg zal zijn. Weer één, opnieuw één. Als er daarbij iets vreemd is, dan is het wel dit: Het kan gebeuren –het is nooit gegarandeerd, maar je ziet het soms gebeuren- dat een mens in die situatie aansluiting vindt bij dat andere kruis, bij Jezus van Nazareth de gekruisigde. Die overgang,van het kruis naar de gekruisigde, van het eigen kruis naar dat van hem. Felix de Boeck is die weg gegaan. En die ervaring heeft de kunstenaar Felix De Boeck  uitgedrukt in een schilderij. Een schilderij van een kerkhof. Als het niet grof zou zijn, misschien zelfs cynisch of op het randje af, dan zou ik zeggen: een kerkhof, Felix De Boeck wist daar de weg.

Dat schilderij van het kerkhof heeft een donkere voorgrond. Dat is bij De Boeck de gewoonte niet. De Boeck is een colorist. De betekenis van die donkere kleur is duidelijk genoeg. Dat is de kleur van de rouw, de kleur van het verdriet. Je kunt dat volgen, iedereen kan dat verstaan.

Maar er is ook licht op dat schilderij: Een gekleurd licht dat op een bescheiden manier op de kruisen zelf al aanwezig is. Een licht vooral aan de horizon, als het licht van een nieuwe morgen. Dat licht maakt de overgang. Niet alleen van het kruis naar de gekruisigde maar verder nog. Met de gekruisigde mee naar het licht van de verrijzenis.

De belofte van Jezus aan zijn leerlingen, in het evangelie volgens Johannes: 'Uw droefheid zal in vreugde veranderen' (Joh.16:20) heeft De Boeck ervaren als iets dat hij zelf heeft meegemaakt. (2)

De Boeck was een gelovig man. Wie gelooft weet niet alleen waar het licht vandaan komt. Hij weet immers dat de Eeuwige aan het begin gesproken heeft: 'Het worde licht' (Genesis 1: 3).Hij weet echter bovendien waar naartoe het licht op weg is. In het laatste boek van de Bijbel wordt naar de toekomst verwezen. In het beeld van een stad, zoiets als een nieuw Jerusalem. En er wordt daar gezegd: 'De stad heeft het licht van de zon en de maan niet nodig, want de heerlijkheid van God is haar licht'. (Openb.21:23) Een christen is een mens die er op vertrouwt dat de toekomst behoort aan het licht. En dat licht is dan de Eeuwige zelf, geprezen zij zijn Naam.

Daarom, precies daarom, zingt Oosterhuis in één van zijn liederen:

'Hoe in duisternis dit bestaan ook is,

hoe zwart mijn verdriet, wanhoop wordt het niet'. (3)

Voor een gelovige is een niet-gelovige iemand die het moet stellen met een eigen vorm van gemis, een gemis aan perspectief, een gemis dat toekomst heet.

In mei 1940 toen de Duitsers Nederland binnen vielen pleegde Menno ter Braak zelfmoord. Anton van Duinkerken, die geregeld met hem in de clinch had gelegen, maar hem hoogachtte, zei: 'Wat ter Braak te kort kwam waren 150 psalmen'. En dan mompelend verder: 'Ik neem liever psalmen in dan rattenkruid'. (4)

Als het er écht op aan komt, is de gelovige iemand die in het licht gelooft, in de toekomst van het licht. Waarnaar zij of hij, hoe dan ook en altijd onvoorstelbaar, jawel, op weg is.

Op zijn sterfbed werkte de godsdienstpsycholoog Han Fortmann nog een laatste publicatie af, getiteld: 'Oosterse renaissance'. Op de laatste bladzijde van dat boekje schrijft hij: 'Wie geleerd heeft in het Hoge Licht te leven is niet meer gekweld door het probleem of het Licht er morgen ook nog zal zijn. In het hoofd van een kind, dat leeft onder de goede zorgen van zijn moeder, komt het niet op, om te vragen of zijn moeder ook morgen nog wel voor hem zal zorgen'. (5).

Naar dat schilderij van hem kijkend denk ik: 'Felix de Boeck zou hem ongetwijfeld hebben verstaan'.

Amen.

 

Marcel Heyndrikx SVD

 

(1)       Religion in Geschichte und Gegenwart (R.G.G.) Band IV. Tübingen, Mohr, 2000, p.1748

(2)       DUSAR Albert : Felix De Boeck. Brussel, Libro-sciences, 1976, pp. 19-21.

(3)       OOSTERHUIS Huub: Verzameld liedboek. Kampen, Kok, 2004, p. 209.

(4)       VAN DER PLAS Michel :Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek. Biografie van Anton van Duinkerken. Amsterdam, Ambo/Anthos en Tielt, Lannoo, 2000, pp.284-285.

(5)       FORTMANN Han : Oosterse renaissance. Bilthoven,Ambo, 1970, p. 67.

© Marcel Heyndrikx - Iedereen mag deze preken en teksten gebruiken mits ze vrij en gratis voor iedereen toegankelijk blijven.